De mais wordt van het land gehaald waardoor ons Achterhoekse uitzicht op de velden weer in ere is hersteld. De mais is tegenwoordig wat aan de kleine kant maar toen ‘effe terug’ de natuur nog robuust en stoer was en tegen een stootje kon hadden we maisvelden als oerwouden zodat je tussen de mais de wildste vrijpartijen kon hebben zonder dat er ook maar iemand door had wie met wie in de mais lag te ravotten. Je parkeerde er je fietsen in, spreidde het kleed, ontkurkte de wijn en keken elkaar diep in de ogen zonder door iemand gestoord te worden. Maar de natuur is de natuur niet meer en dan bedoel ik met name de intermenselijke natuur. Vroeger liet de natuur het toe dat intermenselijk fuiven in de mais en in wegbermen en slootkanten een hit was. Maar de teek en de reuzenteek met als voorganger de eikenprocessierups steken daar als moderne moraalridders een stokje voor. Je zou de ziekte van Lyme bijna onder de soa’s laten vallen. Niemand die nog uit vrije wil even lekker languit gaat liggen in het buitengras met een grasspriet tussen de tanden terwijl je vroeger niet anders deed. Ter herinnering aan dat lieflijke moment waar het allemaal begon gaven papa’s en mama’s hun kinderen namen die daar ook aan herinnerden. Linde was verwekt onder de gelijknamige boom. Madelief achter bij het voetbalveld waar de dug-out staat. Splinter op de zolder bij de Radstake. Bij Storm kregen papa en mama een natte kont. Sterre toen mama naar de sterren had liggen kijken terwijl papa ergens anders mee bezig was. Peer was in de boomgaard. Roos dat deed zeer. En Ba-bed is van het saaiste stel van het hele dorp.