Als kleine jongens en meisjes wisten we vroeger niet beter of onze tandarts heette ‘de Beul’. Niemand hoefde ook maar iets uit te leggen in een tijd dat verdoven gewoon ‘not done’ was. De zwarte was de kolenboer, de kastelein heette Toon Bier. Klikklak en tiktak waren fotograaf en horlogemaker. In elk dorp liep een rooie, de scheve, de schele en een dove. Het mooiste meisje van het dorp heette Hiawatta en Badmuts sprak voor zich. De trainer zei ooit tegen een speler van het eerste:”Je voetbalt als een dweil”. Vanaf die dag was het ‘de Dweil’. Mensen kenden wel de bijnaam maar niet het verhaal dus het hele dorp overtuigd dat ‘de Dweil’ niet anders dan zwaar aan de drank kon zijn. Frits Flacon, Klaas Kont en Scheve Gerrit namen waar iedereen het verhaal erachter kende. Was je goed bij de gym: Flikflak.
Ooit waren mijn vrouw en ik in Brabants gezelschap waarop de ene Brabander aan den andere vraagt:”Hoe heet ze toch ook alweer?”. Doelend op mijn vrouw de dochter van Peters van de zwarte Kraai:”Gea ze heet Gea”. “Gea goade gij es efkens bier hoalen”. Vanaf die dag dag hoef ik thuis maar Gea te roepen of ze gaat lachend bier halen want normaal is het natuurlijk bij ons in huis gewoon:”Peters van de zwarte Kraai”. Kappertje Overgoor, Pattu, Brekken Jan of Goemmel. Namen die we met een glimlach voorbij laten komen. Maar ook genoeg namen die levenslang pijn doen. Waarbij het leuke niet te vinden is. Maak het niet te bont want je zult het weten met een bijnaam tot in de kist. De Achterhoekse goegemeente spreekt zich uit door je levenslang na te wijzen met je bijnaam.
Reacties